https://www.ncbi.nlm.nih.gov/pmc/articles/PMC7353203/
Conclusie van bovenstaand artikel:
Er komen steeds meer gegevens waaruit blijkt dat er een sterke schildklier-darm-as bestaat. Er blijkt een niet goed bekende maar belangrijke correlatie te bestaan wat betreft het effect van de darmbacteriën op het immuunsysteem en de schildklierfunctie. Bovendien is er een hogere prevalentie van het naast elkaar voorkomen van schildklier- en darmgerelateerde ziekten, net als Hashimoto’s , ziekte van Graves en gevoeligheid voor granen(vnl tarwe) en coeliakie. Dysbiose is een veel voorkomende bevinding bij schildklieraandoeningen. Enerzijds verandert het de immuunrespons door ontsteking te bevorderen en de immuuntolerantie te verminderen, waardoor het darmmembraan wordt beschadigd en de darmpermeabiliteit toeneemt, wat weer niet alleen leidt tot een hoge blootstelling aan antigenen, maar ook tot plaatselijke ontsteking. Anderzijds kan het de schildklierhormoonspiegel rechtstreeks beïnvloeden via de eigen deiodinase-activiteit en de remming van TSH. Darmmicrobiota beïnvloeden ook de absorptie van mineralen die belangrijk zijn voor de schildklier, waaronder jodium, selenium, zink en ijzer. Al deze mineralen zijn essentieel voor de schildklierfunctie en er is een duidelijk verband tussen schildklierafwijkingen en veranderde niveaus van deze mineralen. Een jodiumtekort kan bijvoorbeeld leiden tot struma, vermoedelijke schildklierknobbels en zelfs folliculaire schildklierkanker. Een hoge jodiuminname kan hypothyreoïdie of hyperthyreoïdie induceren bij daarvoor gevoelige patiënten. IJzer is essentieel voor de groei van bacteriën, de beschikbaarheid van ijzer beïnvloedt de samenstelling van de microbiota, en tegelijkertijd beïnvloedt de microbiota de beschikbaarheid van ijzer. IJzer is van vitaal belang voor een efficiënt jodiumgebruik en de synthese van schildklierhormonen, en een ijzertekort kan schildklieraandoeningen veroorzaken, waaronder een verstoorde synthese, opslag en secretie van schildklierhormonen.
Probiotica hebben gunstige effecten aangetoond bij schildklieraandoeningen en zijn in staat een positief effect te hebben op sporenelementen zoals selenium, zink en koper. Bovendien fungeren microben als een reservoir voor T3 en kunnen zij schommelingen van het schildklierhormoon voorkomen, waardoor de noodzaak van T4-suppletie kan worden verminderd. Probiotica zouden een aanvullende therapie voor schildklieraandoeningen kunnen vormen. De meeste studies naar probiotica zijn echter gebaseerd op diermodellen, zodat goed opgezette studies bij de mens nodig zijn om het belang van de schildklier-darm-as en de interventiemogelijkheden verder op te helderen.
Rekening houdend met de verschillende potentiële effecten van de microbiota en micronutriënten op schildklierfuncties en medicatie, zouden nieuwe therapeutische strategieën voor de behandeling van schildklierziekten kunnen worden vastgesteld en specifieker kunnen worden afgestemd op patiënten, afhankelijk van hun darmbacteriesamenstelling. Toekomstige studies bij mensen met voldoende vermogen zouden nodig zijn om de invloed van de darmmicrobiota op schildklierfuncties en -ziekten te evalueren.