In dit artikel...

    Add a header to begin generating the table of contents
    Scroll to Top

    Switchen van hyper naar hypo, en omgekeerd

    Schildklier stimulerende antistoffen en blokkerende schildklierantistoffen – zwenkend van hyper naar hypo en omgekeerd

    https://www.liebertpub.com/doi/abs/10.1089/thy.2012.0374

    Thyrotropine-blokkerende autoantilichamen en schildklier-stimulerende antistoffen: Mogelijke mechanismen die betrokken zijn bij de slingerbeweging van hypothyreoïdie naar hyperthyreoïdie of omgekeerd.

    Achtergrond:Er zijn 3 soorten antistoffen bij de ziekte van Graves, Stimulerende, blokkerende en klievende, Het gaat hier om de stimulerende en de blokkerende antistoffen. Thyrotropine receptor (TSHR) antistoffen (dit is de overkoepelende naam). Antistoffen die de schildklier stimuleren (TSI) veroorzaken Graves’ hyperthyreoïdie en TSHR antilichamen die de thyrotropine werking blokkeren/remmen (TBAb) zijn soms verantwoordelijk voor hypothyreoïdie. Soms schakelen patiënten over van TSI naar TBAb (of omgekeerd) met gelijktijdige schildklierfunctieveranderingen. Wij hebben case reports onderzocht om inzicht te krijgen in de basis voor “switching”.

    Samenvatting: omschakeling van TBAb naar TSI komt voor bij patiënten die behandeld worden met levothyroxine (LT4); de omgekeerde omschakeling (TBAb naar TSI) komt voor na behandeling met anti-schildklier geneesmiddelen (de schildklierremmers); TSI/TBAb-veranderingen kunnen voorkomen tijdens de zwangerschap en worden goed herkend bij voorbijgaande neonatale schildklierafwijkingen. Factoren die de verschuiving kunnen beïnvloeden zijn:

    • LT4 behandeling, gewoonlijk geassocieerd met verminderde schildklier auto-antilichamen, induceert of verhoogt schildklier auto-antilichaam niveaus;
    • anti-schildklier medicatie behandeling vermindert schildklier auto-antilichaam niveaus;
    • hyperthyreoïdie kan antigen-presenterende cellen polariseren, wat leidt tot verminderde ontwikkeling van regulerende T-cellen, waardoor de controle van auto-immuniteit in het gedrang komt;
    • immuunsuppressie/hemodilutie (hemodilutie is verdunning van het bloed door toename van bloedplasma) vermindert schildklier auto-antilichamen tijdens de zwangerschap en rebounds postpartum;
    • maternaal overgedragen IgG beïnvloedt tijdelijk de schildklierfunctie bij pasgeborenen totdat het wordt gemetaboliseerd;
    • een model voor de ziekte van Graves waarbij TSHR-knockout muizen worden geïmmuniseerd met muis TSHR-adenovirus en waarbij TSHR-antilichaam-secreterende splenocyten worden overgedragen aan athymische muizen, toont de verschuiving van TSI naar TBAb aan, wat overeenkomt met het resultaat van maternaal overgedragen “term limited” TSHR-antilichamen bij pasgeborenen.
    • Tenslotte, misschien het belangrijkste, zoals geïllustreerd door verdunningsanalyses van sera van patiënten in vitro, spelen TSHR-antilichaamconcentraties en -affiniteiten een cruciale rol bij de omschakeling van TSI en TBAb functionele activiteiten in vivo.

    Conclusies: Omschakeling tussen TBAb en TSI (of omgekeerd) komt voor bij sommige patiënten na LT4-therapie voor hypothyreoïdie of behandeling met anti-schildkliermedicatie voor de ziekte van Graves. Deze veranderingen betreffen verschillen in TSI versus TBAb concentraties, affiniteiten en/of potenties bij individuele patiënten. Zo verminderen anti-schildklier geneesmiddelen of suppressie/hemodilutie tijdens de zwangerschap de aanvankelijk lage TSI-spiegels nog verder, wat leidt tot TBAb-dominantie. Daarentegen kan het ontstaan van TSI na toediening van LT4 voldoende zijn om de remming van TBAb tegen te gaan. Het optreden van “switching” benadrukt de noodzaak van zorgvuldige controle en beheer van de patiënt. Tenslotte zou whole genome screening van relatief zeldzame “switch” patiënten en geschikte Graves’ en Hashimoto’s controles onverwachte en waardevolle informatie kunnen opleveren over de basis van schildklier auto-immuniteit.